De oudste tijden ( tot 800 v. C. ): bevolkingspiramide in het oude Egypte.

Wanneer leerde men op aarde voor het eerst aan landbouw doen?
1. Rond 8000 v. C..
2. Rond 800 n. C..
3. Rond het jaar 1.
4. Rond het jaar 1000.
Duid de juiste periode aan waarin de oudste tijden zich situeren.
1. Tot 800 voor Christus.
2. Van 800 voor Christus tot 500 na Christus.
3. Van 500 tot 1500.
4. Van 1500 tot 1800.
5. Van 1800 tot 1945.
6. Van 1945 tot nu.
Waar op aarde werd voor het eerst aan landbouw gedaan?
1. In Italië.
2. In Spanje en Portugal.
3. In het Nabije Oosten.
4. In Nederland.
Welk wild diersoort werd als eerste dier door de eerste landbouwers gehouden?
1. De wilde koe.
2. Het wilde schaap.
3. De wilde geit.
4. Het everzwijn.
Welk akkergewas werd als eerste gewas door de eerste landbouwers geteeld?
1. Aardappelen.
2. Bieten.
3. Granen.
Welke rivieren stroomden in deze eerste landbouwgebieden en zorgden door hun overstromingen voor zeer vruchtbare grond?
1. Maas en Schelde.
2. Nijl, Tigris en Eufraat.
3. Seine en Rijn.
In de oudste tijden ontstonden in deze landbouwgebieden heuse wereldrijken met een koning aan het hoofd.
In het Egyptische wereldrijk zou je de verschillende bevolkingsgroepen kunnen weergeven in een piramide. Hoe noemde men de koning in Egypte?
1. Slaven.
2. Soldaten, boeren en ambachtslui.
3. Schrijvers en belastinginners.
4. Handelaars.
5. Farao.
Wie stonden helemaal onderaan de ladder en vormden de grootste groep mensen?
1. Slaven.
2. Soldaten, boeren en ambachtslui.
3. Schrijvers en belastinginners.
4. Handelaars.
5. Farao.
Wie stonden hoog in aanzien en kregen de hoge bestuursfuncties toegewezen?
1. Slaven.
2. Soldaten, boeren en ambachtslui.
3. Schrijvers en belastinginners.
4. Handelaars.
5. Farao.
In de eerste landbouwdorpen onstond een levendige ruilhandel tussen boeren en ambachtslui.
Wie speelden een belangrijke rol bij de organisatie van deze ruilhandel?
1. Slaven.
2. Soldaten, boeren en ambachtslui.
3. Schrijvers en belastinginners.
4. Handelaars.
5. Farao.